Ga naar inhoud

De Tollenaar en de Farizeeër

Even nadenkend over de verschillende levensomstandigheden, is het zeker de moeite waard om serieus te begrijpen op welke fundamenten we rusten.

De één rust op zijn positie, de ander op geld, die op prestige, weer een ander op haar verleden, deze op die of die titel, enzovoort, enzovoort, enzovoort.

Het meest merkwaardige is dat we allemaal, rijk of bedelaar, elkaar nodig hebben en van elkaar leven, ook al zijn we opgeblazen van trots en ijdelheid.

Denk even na over wat ons kan worden afgenomen. Wat zou ons lot zijn in een bloedige revolutie met drank? Wat zou er overblijven van de fundamenten waarop we rusten? Wee ons, we denken dat we erg sterk zijn en we zijn verschrikkelijk zwak!

Het “Ik” dat in zichzelf het fundament voelt waarop we rusten, moet worden opgelost als we werkelijk naar de authentieke Zaligheid verlangen.

Zo’n “Ik” onderschat de mensen, voelt zich beter dan iedereen, perfecter in alles, rijker, intelligenter, meer ervaren in het leven, enz.

Het is heel gepast om nu die parabel van Jezus de Grote KABIR aan te halen, over de twee mannen die baden. Het werd gezegd tegen sommigen die op zichzelf vertrouwden als rechtvaardig en anderen minachtten.

Jezus Christus zei: “Twee mannen gingen naar de tempel om te bidden; de een was een Farizeeër en de ander een tollenaar. De Farizeeër stond op en bad bij zichzelf als volgt: God, ik dank u dat ik niet ben zoals de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of zelfs als deze tollenaar: ik vast tweemaal per week, ik geef tienden van alles wat ik verdien. Maar de tollenaar stond in de verte en wilde zijn ogen niet eens naar de hemel opheffen, maar hij sloeg zich op de borst en zei: ‘God, wees mij, zondaar, genadig.’ Ik zeg u dat deze gerechtvaardigd naar zijn huis terugkeerde, meer dan de ander; want wie zich verhoogt, zal vernederd worden; en wie zich vernedert, zal verhoogd worden.” (LUCAS XVIII, 10-14)

Beginnen zich bewust te worden van de eigen nietigheid en ellende waarin we ons bevinden, is absoluut onmogelijk zolang het concept van het “Meer” in ons bestaat. Voorbeelden: Ik ben rechtvaardiger dan die, wijzer dan die, deugdzamer dan die, rijker, meer ervaren in de dingen van het leven, kuis, meer gehoorzaam aan zijn plichten, enzovoort, enzovoort, enzovoort.

Het is niet mogelijk om door het oog van een naald te gaan zolang we “rijk” zijn, zolang dat complex van het “Meer” in ons bestaat.

“Het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan.”

Dat je school de beste is en die van mijn naaste niet deugt; dat je religie de enige ware is, de vrouw van die en die is een slechte vrouw en die van mij is een heilige; dat mijn vriend Roberto een dronkaard is en ik een zeer verstandige en geheelonthouder ben, enzovoort, enzovoort, enzovoort, is wat ons het gevoel geeft rijk te zijn; reden waarom we allemaal de “KAMELEN” zijn van de bijbelse parabel met betrekking tot het esoterische werk.

Het is dringend noodzakelijk om onszelf van moment tot moment te observeren met het doel de fundamenten waarop we rusten duidelijk te kennen.

Wanneer iemand ontdekt wat hem het meest beledigt op een bepaald moment; de ergernis die hem werd bezorgd door dit of dat; dan ontdekt hij de fundamenten waarop hij psychologisch rust.

Volgens het christelijk evangelie vormen deze fundamenten “het zand waarop hij zijn huis bouwde”.

Het is noodzakelijk om zorgvuldig aan te tekenen hoe en wanneer men anderen minachtte en zich superieur voelde, misschien vanwege de titel of de sociale positie of de opgedane ervaring of het geld, enzovoort, enzovoort, enzovoort.

Het is ernstig om zich rijk te voelen, superieur aan die of die om die of die reden. Zulke mensen kunnen het Koninkrijk der Hemelen niet binnengaan.

Het is goed om te ontdekken waarin men zich gevleid voelt, waarin zijn ijdelheid wordt bevredigd, dit zal ons de fundamenten laten zien waarop we steunen.

Dergelijke observatie mag echter geen louter theoretische kwestie zijn, we moeten praktisch zijn en onszelf zorgvuldig en direct observeren, van moment tot moment.

Wanneer iemand zijn eigen ellende en nietigheid begint te begrijpen; wanneer hij de grootheidswanen loslaat; wanneer hij de dwaasheid ontdekt van zoveel titels, eerbewijzen en ijdele superioriteiten boven onze medemensen, is het een onmiskenbaar teken dat hij al begint te veranderen.

Men kan niet veranderen als men zich afsluit voor dat wat zegt: “Mijn huis”. “Mijn geld”. “Mijn bezittingen”. “Mijn baan”. “Mijn deugden”. “Mijn intellectuele capaciteiten”. “Mijn artistieke capaciteiten”. “Mijn kennis”. “Mijn prestige” enzovoort, enzovoort, enzovoort.

Dat vasthouden aan het “Mijne” aan “Mij”, is meer dan voldoende om te voorkomen dat we onze eigen nietigheid en innerlijke ellende erkennen.

Men staat versteld van het schouwspel van een brand of een schipbreuk; dan grijpen wanhopige mensen vaak dingen die lachwekkend zijn; onbelangrijke dingen.

Arme mensen!, Ze voelen zich in die dingen, ze rusten op onzin, ze hechten zich aan dat wat geen enkele betekenis heeft.

Zichzelf voelen door middel van uiterlijke dingen, zich op hen baseren, staat gelijk aan het verkeren in een staat van absolute onbewustheid.

Het gevoel van de “ZIJD”, (HET WERKELIJKE ZIJN), is alleen mogelijk door al die “IKKEN” op te lossen die we in ons Innerlijk dragen; daarvoor is zo’n gevoel meer dan onmogelijk.

Helaas accepteren de aanbidders van het “IK” dit niet; ze geloven dat ze goden zijn; ze denken dat ze al die “Glorieuze Lichamen” bezitten waar Paulus van Tarsus over sprak; ze veronderstellen dat het “IK” Goddelijk is en er is niemand die zulke absurditeiten uit hun hoofd kan krijgen.

Men weet niet wat te doen met zulke mensen, het wordt hen uitgelegd en ze begrijpen het niet; altijd vastgeklampt aan het zand waarop ze hun huis hebben gebouwd; altijd verstrikt in hun dogma’s, in hun grillen, in hun dwaasheden.

Als die mensen zichzelf serieus zouden observeren, zouden ze zelf de doctrine van de velen verifiëren; ze zouden in zichzelf die hele veelheid van personen of “Ikken” ontdekken die in ons innerlijk leven.

Hoe zou het werkelijke gevoel van ons ware ZIJN in ons kunnen bestaan, wanneer die “Ikken” voor ons voelen, voor ons denken?

Het meest ernstige van heel deze tragedie is dat men denkt dat men aan het denken is, voelt dat men aan het voelen is, terwijl in werkelijkheid iemand anders op een gegeven moment denkt met ons gemarteld brein en voelt met ons bedroefd hart.

Ongelukkigen wij!, Hoe vaak denken we dat we aan het liefhebben zijn en wat er gebeurt is dat iemand anders in zichzelf vol lust het centrum van het hart gebruikt.

We zijn ongelukkigen, we verwarren de dierlijke passie met de liefde!, en toch is het iemand anders in zichzelf, in onze persoonlijkheid, die dergelijke verwarringen doormaakt.

We denken allemaal dat we nooit die woorden van de Farizeeër in de bijbelse parabel zouden uitspreken: “God, ik dank u dat ik niet ben zoals de andere mensen”, enz. enz.

Nochtans, en hoewel het ongelooflijk lijkt, gaan we dagelijks zo te werk. De vleesverkoper op de markt zegt: “Ik ben niet zoals de andere slagers die vlees van slechte kwaliteit verkopen en mensen uitbuiten.”

De stoffenverkoper in de winkel roept uit: “Ik ben niet zoals andere handelaars die weten hoe ze moeten stelen bij het meten en die rijk zijn geworden.”

De melkverkoper beweert: “Ik ben niet zoals andere melkverkopers die er water aan toevoegen. Ik ben graag eerlijk.”

De huisvrouw merkt tijdens een bezoek het volgende op: “Ik ben niet zoals die en die die met andere mannen omgaat, ik ben God zij dank een fatsoenlijk persoon en trouw aan mijn man.”

Conclusie: De anderen zijn slecht, onrechtvaardig, echtbrekers, dieven en verdorven en ieder van ons een zachtmoedig schaap, een “Sint van Chocolade” goed om als een gouden kind in een kerk te hebben.

Hoe dwaas zijn we!, we denken vaak dat we nooit al die onzin en perversiteiten doen die we anderen zien doen en we komen om die reden tot de conclusie dat we prachtige mensen zijn, helaas zien we de onzin en kleineringen die we doen niet.

Er zijn vreemde momenten in het leven waarop de geest zonder zorgen van welke aard dan ook rust. Wanneer de geest stil is, wanneer de geest stil is, dan komt het nieuwe.

Op zulke momenten is het mogelijk om de fundamenten, de bases, te zien waarop we rusten.

Wanneer de geest in diepe uiterlijke rust is, kunnen we zelf de rauwe werkelijkheid van dat zand van het leven verifiëren, waarop we het huis bouwen. (Zie Matteüs 7 - Verzen 24-25-26-27-28-29; parabel die handelt over de twee fundamenten)